Advocaat Ward Van Loo Algemene info,Sociaal Recht Mathematisch profiel van het onderhoudsgeld voor kinderen

Mathematisch profiel van het onderhoudsgeld voor kinderen

INLEIDING

Beide ouders zijn aan hun kinderen levensonderhoud, opvoeding, en een passende opleiding verschuldigd ( art. 203 B.W. ) Dit blijft alzo inderdaad, indien de ouders niet meer samenleven. De ouder, bij wie het kind feitelijk verblijft, zal zijn onderhoudsplicht in natura vervullen door doorlopend de kosten en lasten van het kind te dragen. De andere ouder is gehouden zijn bijdrage te leveren door het betalen van een onderhoudsgeld voor de kinderen.

Hoe hoog moet deze bijdrage zijn ? Art. 303 B.W. bevat het principe dat beide ouders bijdragen naar evenredigheid van hun middelen. Voor de rest zwijgt de wet en laat aan de rechter een ruime appreciatiebevoegdheid toe. Dit leidt in de praktijk tot onbillijke uitspraken ,die vaak op ongeloof worden onthaald. Bestaat er dan geen objektieve manier om het onderhoudsgeld voor de kinderen vast te stellen ? Vele instanties wensen een schaal van onderhoudsgelden, zoals trouwens reeds bestaat in Nederland en Duitsland .

In opdracht van de algemene directie der sociale zaken van het ministerie van de Franse Gemeenschap, werd in 1985 een studie uitgevoerd omtrent de kostprijs van de opvoeding van kinderen. Op basis van de resultaten van deze studie uitgevoerd omtrent de kostprijs van de opvoeding van kinderen.Op basis van de resultaten van deze studie , heeft de auteur ervan, Roland RENARD, een berekeningsmethode ontwikkeld om op een wiskundige manier, gebaseerd op objektivieve, meetbare gegevens , het onderhoudsgeld voor de kinderen vast te stellen. Het ontwikkeld model is blijkbaar dermate gezaghebbend , dat bepaalde rechtspraak expliciet en rechtstreeks van deze methode gebruik maakt om de hoogte van het onderhoudsgeld te bepalen.

Deze bijdrage strekt er toe de methode van RENARD aan te passen. Let wel, de methode is geen wetenschappelijkel wetmatigheid en zeker geen juridische norm. Ze is zowel bedoeld als referentiepunt voor hen die in de praktijk met dit probleem te maken krijgen , zowel ouders in E.O.T. als rechters. Het is dan ook verheugend dat de studie en het model niet verworden zijn tot een louter intellectuele denkoefening , maar in de praktijk reeds toepassing hebben gekregen. Zo heeft het Hof van Beroep te Mons zich in elke recente arresten rechtsreeks gebaseerd op het model om in een concreet geval het onderhoudsgeld vast te stellen ( Mons 9 januari 1992 L.L.M.B. 1992, 485 ) Het Hof stelde vast dat ter zake geen jurisprudentiele normen bestonden en dat de bedragen die de partijen naar voren brachten, willekeurig en oncontroleerbaar waren . Bijgevolg moet men zich baseren op betrouwbare en wetenschappelijke studies. Het model van Renard voldoet in beginsel aan deze criteria.

Toch lijkt het gepast om naast de algemene goedkeuring waarop het arrest moet worden onthaald , enkele nuances te plaatsen . Vooreerst is er in Vlaanderen nog een rechtspraak bepaald, die expliciet van deze materie een toepassing maakt. Het zou ook lichtzinnig en blind zijn om zich op deze theorie blindelings te richten. De auteur van de studie zelft waarschuwt daarvoor.

Het model biedt geen wetenschappelijke zekerheid en is geen juridische norm. De cijfers van de studie geven den gemeenschappelijke kost weer, gerelateerd aan de leeftijd van kind en het inkomen van de ouders. Dit belet niet dat elke concrete situatie anders is. Bepaalde omstandigheden kunnen aan ander bedrag aan onderhoudsgeld rechtvaardigen, zoals extra hoge kosten voor de gezondheidszorg van het kind, specifieke scholing enz.

Het probleem, zoals het Hof stelt, is dat de ouders de werkelijke kost van de kinderen meestal niet kennen en geen controleerbare bewijskrachtige gegevens aanbrengen, waarop hun aanspraken zijn gevestigd. Mocht dit wel het geval zijn, dan moet aan de moeilijke situatie voorrang worden verleend boven de theoretische kostprijs.

Het model gaat uit van de onveranderlijkheid van de theoretische en de directe kost, ongeacht de hoogte van het inkomen. Een directe kost van 17% blijft overanderd 17%, zowel in een gezin met een laag inkomen als met een hoog inkomen. Achterliggend idee is dat de ouders geacht worden hun levensstandaard te delen met de kinderen. Wie echter de aangereikte coëfficienten en percentages toepast op zeer hoge inkomens ( bvb 3.000.000 fr. ) , komt aan hallucinante bedragen voor onderhoudsgeld, die met de werkelijkheid in geen enkel opzicht nog overeenkomen.

Geconfronteerd met dit probleem stelt de heer RENARD dat de coëfficienten moeten toegepast worden op het effectieve gezinsbudget. Bij een gemiddeld gezinsinkomen komt dit budget grosso modo overeen met de inkomsten. Bij zeer hoge inkomens beslaat het budget slechts een deel daarvan. Het restant wordt gespaard of belegd op een of andere manier.

Een ander deikaat punt van het model blijkt dat het in rekening brengen van de hoede- en bezoekregeling. Het model gaat er van uit dat bvb. een bezoekrecht gedurende 20 % van de tijd, automatisch 20 % van de totale opvoedings- en onderhoudskost met zich meebrengt door de bezoekouder op directe wijze gefinancierd. Ook dit lijkt geen vanzelf- sprekendheid en moet geval per geval worden bekeken. Zo kwam het Hof te Mons tot het besluit dat, in het geval dat voorlag, de relatie van de vader ( bezoekrecht ) met zijn kinderen, geen aanleiding gaf tot enige vorm van directe financiering door de vader. Dit moest bijgevolg niet in rekening gebracht worden.

Besluitend kunnen we stellen dat het model een zeer welkom hulpmiddel is en referentiepunt is voor het vaststellen van het onderhoudsgeld voor de kinderen, daar waar controleerbare en aanwijsbare gegevens omtrent de werkelijke kost van het kind ontbreken. Tevens blijft het wachten op verdere toepassingen er van in de rechtspraktijk.

h.a.